19 januari 2017
Op initiatief van kamerlid Roelof van Laar deelde DCDD vandaag ervaringen van mensen met beperking met betrekking tot seksuele en reproductieve gezondheid. De uitkomsten van de bespreking worden meegenomen in het debat over Inclusieve Ontwikkeling op 25 januari.
Lieke Scheewe van Light for the World was één van de sprekers. Dit was haar inbreng:
“Mijn naam is Lieke Scheewe, ik werk bij Light for the World als Disability Rights Specialist. Ik spreek hier vandaag namens DCDD (de Dutch Coalition for Disability and Development). Wij werken als netwerk aan een meer inclusief ontwikkelingsbeleid, op basis van het VN Verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap en de Sustainable Development Goals. In art.32 van het Rechten Verdrag staat dat ontwikkelingsprogramma’s toegankelijk dienen te zijn voor mensen met een handicap en dat daarbij niemand uitgesloten mag worden. De factsheet van DCDD over SRG laat zien dat er nog veel werk te doen is om te zorgen dat echt niemand achterblijft.
Voordat we verder gaan is het eerst belangrijk om helder te hebben wat we precies bedoelen met de term ‘handicap’. Het Verdrag beschrijft namelijk een nieuwe kijk hierop. Ikzelf heb bijvoorbeeld een spierziekte en daardoor is mijn mobiliteit beperkt. Ik gebruik een rolstoel om me te kunnen verplaatsen. Ik heb dus een functiebeperking. Maar: dit alles maakt mij nog níet gehandicapt. De handicap ontstaat pas wanneer er barrières zijn in de samenleving waardoor ik niet gelijkwaardig kan participeren. In mijn geval betekent dit dat als alle gebouwen en vervoer ingericht zijn op het gebruik van een rolstoel en als ik niet anders behandeld word omdat er geen vooroordelen zijn over mensen in een rolstoel, dan heb ik geen handicap. Net zoals dat iedereen hier in de zaal die een bril draagt, wel een visuele beperking maar geen handicap heeft. De handicap ontstaat dus door de interactie tussen de beperking van een individu en zijn/haar omgeving. Die omgeving kunnen we met z’n allen veranderen. Sterker nog, mensen met een beperking hebben volgens het VN Verdrag recht op een omgeving met zo min mogelijk barrières. Dit is geen nieuw recht, maar hoort bij het universele principe van non-discriminatie.
Dit heeft grote implicaties voor hoe we met handicap omgaan. Waar voorheen vooral werd ingezet op betere gezondheid en preventie van gezondheidsproblemen, roept het Verdrag op om te investeren in het wegnemen van drempels, zodat iedereen ongeacht zijn of haar functiebeperking gelijkwaardig kan deelnemen. Of mbt waar we het vandaag over hebben – dat iedereen gebruik kan maken van toegankelijke diensten voor hun seksuele en reproductieve gezondheid. Zo ondersteunt MinBuza bijvoorbeeld mooie programma’s voor moeder-en-kind zorg om complicaties te voorkomen, en voor de behandeling van fistels. Onze vraag hierbij op basis van het Verdrag is, in hoeverre zijn deze programma’s ook toegankelijk voor vrouwen die doof of blind zijn, in een rolstoel zitten of een verstandelijke of psychosociale beperking hebben? Hoe gaat het gezondheidspersoneel met hen om? Worden ze geholpen of weggestuurd? Is er communicatie in gebarentaal mogelijk? Worden waar nodig de familieleden of zorgdragers ook betrokken? Kortom, wat wordt er gedaan om mensen met een handicap echt te bereiken en toegang te bieden tot deze diensten?
Bij de specifieke programma’s die ik noemde, voor moeder-en-kind zorg en fistels, hebben we geen helder antwoord op deze vragen. Omdat MinBuza geen beleid voert op toegankelijkheid hebben we hier geen gegevens over. Maar onze ervaring leert – en dit blijkt ook uit tal van onderzoeken – dat zolang er in beleid en programma’s geen specifieke aandacht is voor toegankelijkheid, hier in de praktijk bij partners in het veld ook geen aandacht voor is. Zo blijven OS programma’s dus ontoegankelijk voor mensen met een functiebeperking.
Het is niet genoeg om te zeggen dat we principieel inclusief zijn. In het kader van het inclusiebeleid van MinBuza, is het belangrijk dat er specifieke aandacht voor toegankelijkheid komt. Via een ‘inclusietoets’ kan bijvoorbeeld gekeken worden in hoeverre partners rekening houden met toegankelijkheid. Ook de toegankelijkheid van ambassades zelf kan getoetst worden. Het is belangrijk dat het ministerie en SRGR organisaties hierin samenwerken met belangenorganisaties, om tot goede oplossingen te komen die passen in de context. We hebben met z’n allen een verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de drempels daadwerkelijk worden verlaagd.”
Lieke Scheewe (links) in de Tweede Kamer